versie 07 01 2011
home briefv55 briefv75 briefn75 overpelt gedicht
verslag

Toelichting
Verslag
Handel
Ijzeren Rijn
Mariaziekenhuis

Verslag 1892

Dit verslag uit het jaar 1892 toont het wantrouwen aan van de Heren Gemeenteraadsleden, onder de leiding van burgemeester A. Van Lint en zowel de bezorgdheid als de vrees voor de opkomende industrie in Overpelt en omgeving.
Er dient rekening mee gehouden te worden dat deze tekst voor de leesbaarheid werd omgezet in de hedendaagse spelling of schrijfwijze. De gemeenteraad van Overpelt in zijn zitting van 15 juni 1892, gehouden tijdens de opening van het onderzoek van commode en incommode over de aanvraag van de HH. Schulte & Co voor het oprichten in deze gemeente van een zink- en loodfabriek.

1. Overwegende dat de zwavelachtige dampen van de bestaande arseniek- en metaalfabriek Schulte & Co op ware afstand nog hoogst schadelijk zijn voor alle pantengroei en dodend voor de landbouw.
Dat zulks verleden jaar zichtbaar is geweest aan elzenstruiken en aan een groot getal olmenbomen, staande langs het kanaal tegenover de fabriek. En dat dit jaar dezelfde olmenbomen op een afstand van 640 meter in de maand mei nog geen bladeren geschoten hadden in de kop en dat de bladeren van de onderste takken nog klein en ziekelijk waren, terwijl de andere olmenbomen gans in het loof stonden (dit feit is bestatigd door het proces-verbaal van de veldwachter van deze gemeente).
Dat deze olmenbomen nu nog bladerloos zijn op de kop.
Dat verscheidene olmen-, eiken- en wilgenbomen die in de nabijheid van de fabrieken staan, dood zijn en de andere in korte tijd hetzelfde lot zullen ondergaan, alsook een elzenhaag die er uit ziet alsof de bladeren door de rupsen opgegeten waren.
Dat de beienteelt er door geleden heeft.
Dat bijgevolg de gemeenteheide grenzende aan de fabriek in verkoopswaarde veel verloren heeft en ongeschikt is geworden voor alle bebossingen, ontginningen en zelfs onbruikbaar voor strooisel.
Dat de schadevergoeding door de gemeente gevraagd voor het oprichten van deze fabriek, in 1887, onbeantwoord is gebleven en de gemeente om herstelling van haar gewenste rechten te bekomen genoodzaakt zou zijn een moeilijk proces aan te spannen.
Dat de eigenaar van de uitgestrekte wateringen en dennenbossen aan de fabriek grenzende, zich in dezelfde toestand bevinden.
Dat de eigenaars nochtans wel bijzonder recht hebben op bescherming omdat zij door hun werk en de opofferingen en gedurige aanmaningen van de staat die de eerste ontginner geweest is om van een arme en naakte heide een vruchtbare streek gemaakt hebben.
2. Overwegende dat de werklieden in weinige jaren onvermijdelijk hun gezondheid vernietigen niet tegenstaande de maatregelen door de overheid voorgeschreven, die onvoldoende zijn en niet genoeg worden na gekomen, hetgeen blijkt uit een klacht door de heer Burgemeester dezer gemeente de 16 december 1891, aan de heer Gouverneur van de Provincie Limburg, ingediend.
Dat de fabriek wel een ziekenkas, maar geen hulp- noch pensioenkas ter ondersteuning van de gebrekkige werklieden en de weduwen en wezen heeft ingericht.
Dat het werkloon niet in evenredigheid is met het gevaar en dat de werkman zich in de onmogelijkheid bevindt genoeg te sparen.
Dat het gevolg hiervan zal zijn, arme en zieke huishoudens ten laste van de gemeente.

Vervolg